Piet van den Akker
De taalsmid ‐ Gerrit Komrij
De klinker en de medeklinker zijn
De weke onderbuik en het korset.
Dichter is hij die, schijnbaar zonder pijn,
Het vormeloze in de steigers zet.
Zijn woorden, corpulent of slank van lijn,
Verenigen zich vloeiend tot couplet.
De moeiteloosheid, niet het rookgordijn,
Is zijn geheim. Met taal gaat hij naar bed.
De taal, van
A tot Z, is zijn fles wijn.
Half dronken wordt er, zomaar voor de pret,
Een kind verwekt, een epos of kwatrijn.
Of iets daartussen, zeg een sonnet,
Terwijl de lezer onbekend blijft met
Zijn worsteling met spekvet en balein.
Gesprek ‐ Rutger Kopland
Ze kijkt me vragend aan
Je zwijgt zegt ze en waarover
inderdaad waarover zwijg ik
en ik begin te zoeken naar
een antwoord
ik kijk voorbij haar gezicht
naar de muur en van de muur
naar het raam en van het raam
naar mijn handen in mijn schoot
en weer terug naar haar gezicht
ze kijkt mij nog steeds aan
ik hoor de stilte in haar kamer
ik zou willen zeggen dat ik zwijg
over mijzelf want ik weet niet
wie dat is.
Bij het lezen van een dichtbundel ‐ Jan Bernlef
Waarom zoveel betaald
voor een zo dunne bundel?
Om de afwezigheid van woorden
om de aanwezigheid van een vermoeden
Je kijkt naar buiten en
net als hier is daar niets
dat het zwijgen wil verbreken.