Jantien van der Lecq
Godenkinderen
Niemand die ons daar zo door de stad ziet gaan.
Zal denken, eeuwig zonde is dat nou ze hebben kleren aan
Zij weten niet wat wij wel weten, en wat ik nu vertel.
Als wij wat ruilen zouden, echt, dan waren wij het stel
Wat borstvlees van jou op mijn cups, ze zouden er naar fluiten.
En god wat zou het enig zijn, als wij ruilden van kuiten
Alsof het een bedoeling heeft is van jouw hoofd wat haar verdwenen
dat niet te onderscheiden is van de donsgroei op mijn benen
Wat zou mijn fors skelet jou passen en denk je mij eens in,
met jouw fijn-fragiele botjes onder mijn zachte babyskin
Dan resten nog wat fijne kneepjes, tien centimeter schenk ik jou.
Ik neem die zachte neus graag over en ook dat voorhoofd zonder vouw
Mijn schat maar goed dat ze niet weten hoe het met ons is gesteld.
We hebben ook nog ware liefde, dat had ik nog niet eens verteld
Twee godenkinderen, dat kan dat minne mensengebroed niet hebben, nee.
Weet je wat, we ruilen enkel even als we alleen zijn met z’n twee.