Alexis de Roode
Verder fietsen
De stad uit, over grijze en rode tegels,
langs borden met velerlei tekenen.
Ik word opengebroken door het licht
dat in brede zuilen op het fietspad staat.
Wat binnen was blijkt buiten te zijn:
de daken zijn van de huizen gewaaid.
Op olifantspoten stapt de zon van weiland
naar weiland, over wegen en rivieren heen,
en plet mijn lichaam tot een zwarte vlek
terwijl mijn geest wordt opgestreeld tot pijl.
Ik ben hier en ik ben hier niet,
de mens rent opgetogen weg van het dier,
haaks de velden in, de slootjes over, proeft lucht,
doet voorzichtige pogingen tot vliegen
terwijl het zware vlees vet en zweet afscheidt
en de trappers laat malen, malen, malen
van Utrecht de stad naar Maarssen het dorp
enkele duizenden cirkelgangen.
Naar het land
Twintig jaren in de stad, tussen kroegen,
bakkers en studenten ingesloten, uit de kroeg
of bioscoop te voet naar huis in dronkenschap,
zo was het leven in de stad,
maar gedurig groeide diep in mij een groene droom,
een droom van huizen aan een stroom,
van wolkende loofbomen over water gebogen,
van groen, van groen, van deinend groen.
Ik kwam hier in de augustusmaand,
naar één uit zestig buitenplaatsen,
en trok in een zolder met uitzicht op koeien,
op slingerend water, een park en een klooster,
en de rest van de zomer, de herfst en de winter
stond ik voor het raam en keek naar de bootjes,
die langzaam verdwenen en het blad dat viel
en het gras dat verbleekte, bedekt werd met sneeuw.
Niets in mijzelf en niets buiten mij
heeft mij voorbereid op de komende lente.
Op een dag in maart leek het gras voor mijn huis
plots een beetje groener dan twee dagen eerder
en twee dagen later, vroeg op een ochtend,
terwijl ik nog droomde van kalende bomen,
sprong plots het licht mijn gordijnen aan flarden,
gedragen door een koor van vogelstemmen,
van eindeloze velden gevuld met vogels,
van wevers die duizend gezangen vlochten,
meer vogels dan ik mijn hele leven,
de tientallen jaren tot dan toe gehoord had.
Een waterval van klaterend zonlicht
vol vogelstemmen, ja alles wat vloog
en bewoog in de Vechtstreek zong bij mijn bed.
En ik werd wakker en wist dat ik woonde.